21 juni 2011

Discussie

Het merendeel van de Nederlandse verloskundige praktijken is bereid om een waterbevalling te begeleiden. Alle geïnterviewden onderkennen de kracht van water als pijnstilling tijdens de baring, echter een deel van respondenten vindt water niet de juiste plek om te baren. Deze mening is mogelijk gevormd door de geringe of afwezige ervaring met waterbevallen maar ook door gebrek aan kennis met dit fenomeen.
Wat opvalt in het kwalitatief onderzoek is dat er meer voordelen voor de cliënt worden genoemd dan voor het kind. Terwijl uit onderzoek blijkt dat er ook voordelen voor het kind bekend zijn zoals grotere alertheid post partum en een betere Apgar score vijf minuten post partum (Otigbah 2000).
Alle verloskundigen roemen de ontspannende werking van water. Enkelen benoemen specifiek de ontspanning en daarmee samenhangend betere doorbloeding van de weefsels waardoor dit mogelijk resulteert in minder letsel aan de bekkenbodem. Ook Otigbah (2000) en Geisbuhler (2004) zien een significante reductie van perineumletsel en episitomieën in het deel van de populatie dat in water beviel. Hierbij moet worden opgemerkt dat in bovengenoemde onderzoeken appels met peren worden vergeleken omdat men een reductie in derdegraads rupturen afzet tegen een lichte stijging van het aantal tweedegraads rupturen.

Kortdurend telefonisch onderzoek is een effectieve manier gebleken om bovenstaand onderzoek uit te voeren, daardoor is een bijzonder hoge responsiegraad bereikt. Er was een grote bereidwilligheid onder de verloskundigen om mee te werken. Onder 385 gevoerde gesprekken waren maar 4 weigeringen tot medewerking. Mede daardoor is er een goed beeld verkregen van de intentie van Nederlandse eerstelijns verloskundigen om wel of niet een waterbevalling te begeleiden. Van de overige 24.6% is geen informatie beschikbaar en derhalve kunnen wij geen uitspraken doen over hoe zij staan tegenover waterbevallingen.
De vraag blijft of dit onderzoek wel de werkelijke situatie weergeeft daar de verloskundige altijd nog nee kan zeggen wanneer haar intrinsieke motivatie een waterbevalling niet ondersteund.  Daarom is er geprobeerd de oprecht bereidwilligen te selecteren met de vraag of zij instemmen met de publicatie van adresgegevens van de desbetreffende praktijk in een lijst van “waterbevallingspraktijken”. Het primaire doel van deze lijst is het voor de cliënt en collega’s inzichtelijk maken van het waterbevallingsbeleid van de genoemde praktijken. Opvallend hierbij is niet alleen de grote bereidheid van respondenten om als “waterbevallingspraktijk” bekend te staan, maar ook de grote bereidwilligheid van verloskundigen te willen meewerken aan het vervolgonderzoek.
Hoewel het kortdurend telefonisch onderzoek met een tot vijf vragen beperkte vragenlijst effectief bleek voor het behalen van een grote responsiegraad, zijn er ook duidelijke nadelen aan deze methode. Zo is de betrouwbaarheid beperkt doordat de antwoorden van maar een van de praktijkhouders wordt weergegeven en dit mogelijk niet representatief is voor de gehele praktijk. Ook is de interviewer zelf een verstorende factor, bij een niet uitgesproken ja of nee antwoord zou de interviewer haar eigen interpretatie van een antwoord kunnen weergeven. Soms is ook de bewust korte duur van het gesprek een beperking wanneer de geïnterviewde begint uit te wijden over de visie op het onderwerp is er geen ruimte om dit vast te leggen en te verwerken.
Naast de positieve punten viel tijdens het telefonisch onderzoek op dat verloskundige praktijken minder goed bereikbaar zijn dan gedacht. 120 praktijken werden niet bereikt in 4 pogingen daartoe.

De interviews vonden plaats in bijzijn van beide onderzoekers. Eén onderzoeker voerde het interview uit, de ander observeerde, maakte aantekeningen en vulde zo nodig aan. Door deze werkwijze is de validiteit verhoogd. De onderzoekers hebben gestreefd naar een objectieve houding door hun mening over de waterbevalling het gesprek niet te laten beïnvloeden.
Er is intersubjectief geanalyseerd waardoor er vanuit gegaan kan worden dat de resultaten een betrouwbaar beeld geven van de onderzocht populatie. Tenslotte is er inhoudelijke verzadiging bereikt in de dataverzameling op het merendeel van de besproken onderwerpen.

Het opvallende verschil tussen de bereidheid van verloskundigen in Amsterdam en Rotterdam zou misschien te verklaren zijn vanuit historische verschillen tussen de opleidingsplaatsen. Maar mogelijk is een samenhang met de populatie in deze twee steden waarschijnlijker. Bovenstaande stelling nodigt uit tot verder onderzoek. Uiteraard is de samenstelling van de populatie altijd van grote invloed op de vraag vanuit cliënten en daarmee samenhangend de ervaring en bereidwilligheid van praktijken.

Dit onderzoek toont de bereidheid van verloskundigen om een waterbevalling te begeleiden. Wanneer een verloskundige zegt bereid te zijn, maar de optie niet actief aan cliënten aanbied, is de vraag of een cliënt dan een weloverwogen keuze kan maken.
Of een baring ook daadwerkelijk op de verkozen manier plaatsvindt hangt natuurlijk af van diverse maternale en verloskundige factoren tijdens zwangerschap en baring.

Gezien de beperkte omvang van het kwalitatief onderzoek, kunnen geen harde conclusies getrokken worden. Desalniettemin is het mogelijk dat deze resultaten kenmerkend zijn voor de landelijke situatie vanwege de grote diversiteit van de geïnterviewden en de populatie die zij zorg bieden.

Ondanks het feit dat het merendeel van de verloskundigen aangeeft moeite te hebben met het inschatten van de hoeveelheid bloedverlies in water, geeft een even groot aantal aan zichzelf bekwaam te achten een waterbevalling te begeleiden. De meer ervaren verloskundigen hebben al doende methoden bedacht dit bloedverlies beter in te kunnen schatten. Het zou bijdragen aan de bekwaamheid van meer verloskundigen wanneer deze kennis uit ervaring en evidence zou worden overgedragen in nascholing of casuïstiek.

23.8% van de verloskundigen is tijdens het kwantitatief onderzoek niet bereikbaar (na vier pogingen daartoe), en ook de respondenten zijn gemiddeld pas na twee tot drie pogingen te bereiken. Uitzondering hierop is de goede bereikbaarheid van kleine praktijken. Regelmatig troffen we antwoordapparaten op momenten dat praktijken wel bereikbaar zeggen te zijn, waren praktijken langdurig in gesprek of functioneerde doorschakeling via een centrale niet naar behoren. Gezien het belang van telefonische bereikbaarheid van de beroepsgroep verdient telefonie meer aandacht.